Boeken ontmoeten elkaar in het hoofd van de lezer. Daar gaan ze gesprekken met elkaar aan, maken verbinding. En omdat geen lezer exact dezelfde leesgeschiedenis heeft, komt een boek nooit op exact dezelfde bestemming aan. Een boek dóet in elk hoofd dan ook iets anders.

Advertentie van de Arbeiderspers bij de eerste druk, 1935

Dit is een van de redenen waarom ik het zonde vind als iedereen dezelfde bestsellers en klassiekers leest. Het verkleint de variatie aan leesgeschiedenissen. Als iedereen hetzelfde leest, is de kans groter dat een nieuw boek door iedereen op min of meer dezelfde manier wordt beschouwd. Dan mis je mogelijk andere interpretaties en oordelen. En daarmee gaat er iets van de kracht van lezen verloren. Het mooiste wat literatuur teweeg kan brengen is juist dat er nieuwe, onverwachte denkrichtingen in iemands brein ontstaan.

Vergeten roman

Ik las laatst De Zaadsjouwers van Cor Bruijn. Het is niet gek als dit je niets zegt: het is een volkomen vergeten boek van een vrijwel vergeten schrijver. Cor Bruijn is de geschiedenis ingegaan als streekromanschrijver, en een van de ijzeren regels van de literaire canon is dat streekromanschrijvers in de vergetelheid raken. De reden dat ik me toch over zijn werk ontfermde was simpel: hij schrijft over míjn streek, de Zaanstreek. Zoveel schrijvers heeft dit stukje van de wereld nu ook weer niet voortgebracht; het minste wat ik kan doen is dat handjevol wat aandacht geven.

Hamerende aanklacht

De kennismaking met dit specifieke boek was fascinerend. Ten eerste schetst hij een wereld waar volgens mij geen enkele andere schrijver diepgravend aandacht aan heeft geschonken: die van de armste arbeiders van de Zaanstreek. Als je dit gelezen hebt, kijk je nooit meer met onverschilligheid naar al die mooie pakhuizen en molens langs de Zaan.
Ten tweede was ik verrast door de stilistische keuzes die Bruijn maakt. Hij schakelt tussen vrij ruw, eenvoudig taalgebruik en een poëtischer register. Dat bewust aangebrachte contrast lijkt mij het kenmerk van een ambitieuze schrijver die een groot gebaar wil maken. Dit is een van die nadrukkelijk ‘poëtische’ passages:

Zwijgend werkten ook de sjouwers, alle zes, in opgang na opgang gedoken onder de onmerkbaar steeds zwaarder drukkende zaadlast, in opgang na opgang, éénmaal, tweemaal, tienmaal, honderdmaal door de schroeihitte van de junidag dragend het voedsel voor honderden omhoog.

Het dwingende ritme van de zinnen klinkt als een hamerende aanklacht. Bruijn heeft dan ook een missie: hij wil duidelijk maken hoe mensonterend dit leven is. Een roman met een boodschap. Bedenk: hij kende deze arbeiders van heel nabij, groeide met hen op. Ook wist hij, als zoon van een noodlijdende kleine winkelier, wat het was om altijd geldtekort te hebben. Je merkt, gedurende het boek, dat hij soms schrijft uit het oprechte, vlammende verlangen om onrecht aan de kaak te stellen. Een van de punten die hij aanzwengelt is het ontbreken van ouderdomspensioen. Daardoor moeten de sjouwers doorgaan tot ze kapot zijn, als er geen familie is die voor ze kan zorgen. Dagen maken van zestien uur, met honderd kilo op je schouder, als je zeventig bent… Best iets om over na te denken, als je weer eens met je laptop zit te flexwerken in zo’n hip verbouwd pakhuis.

Zaadsjouwer, riksjarenner

En terwijl ik dit las, knipperde in mijn brein steeds een lampje: Lao She! Deze Chinese schrijver is vooral bekend om zijn boek over een riksjarijder in het Beijing van de jaren dertig. Hoofdpersoon Xiangzi verricht zwaar werk voor een paar rottige centen, waarbij hij genoegen moet nemen met slechte huisvesting en weinig eten. Hij maakt lange dagen en heeft de aanvechting om te drinken, om het maar vol te houden. Exact zoals de hoofdpersonen in de Zaadsjouwers. Maar wat ik vooral frappant vond, is dat ook Lao She benadrukt hoe uitzichtloos de situatie is voor arbeiders op leeftijd.

Zo gaat dat bij Cor Bruijn:

Een verduveld warme dag zou het weer worden. Kon je weer in je eigen zweet lopen te stinken. Konden je botten weer uitdrogen, tot ze kraakten onder het opladen van de zakken met zaad. ’t Was verdamme het leventje wel als je tegen de zeuventig liep. Mocht-ie waarachtig nog blijd wezen, dat er werk was ook. Dat ze hem met z’n ouwe karkas nog hebben wouën in de vaste ploeg.

En zo bij Lao She:

Xiangzhi was not heedless of the wretched condition of the old, frail rickshaw men whose clothes were so tattered a light wind blew through them and a strong one tore them to shreds. Their feet were wrapped in rags. […] They tried every trick they knew, used every ounce of energy they possessed, to pull their rickshaws to their destination, nearly killing themselves for a few coins.

Het maakt niet zoveel uit, of je straatarm bent in de Zaanstreek of in Beijing: als er geen enkel vangnet is, eindig je kapotgewerkt en nog even straatarm als toen je werkende leven begon. Dat Cor Bruijn en Lao She er allebei voor kozen om deze boodschap in hun werk over te brengen, is natuurlijk niet toevallig. Beide boeken verschenen in de jaren dertig van de vorige eeuw. Beide schrijvers werden gedreven door dezelfde, internationaal opbloeiende socialistische idealen van gelijkheid en broederschap.

These were lives filled with misery, and his was no exception. Self-knowledge made him want to sympathize with them. When they spoke of their sorrows, he knitted his brows, and when they spoke of lighter matters, he grinned. Now he felt like one of them; they were brothers in suffering, and that did not change just because he kept silent. He had once thought that it was those men’s constant jabbering that kept them from making a decent living. Today, for the first time, he felt that this was not idle chatter but that they were speaking for him, voicing the bitterness common to all rickshaw men.

Cor Bruijn en Lao She schrijven in een rauw-realistische stijl, internationaal in zwang in die tijd. Dit doet mij beseffen hoe geglobaliseerd de wereld toen al was. Het is waarschijnlijk dat Cor Bruijn en Lao She zijn beïnvloed door dezelfde voorbeelden: van het Russische sociaal-realisme tot Charles Dickens. Van Lao She weten we in ieder geval zeker dat hij fan was van de Engelse chroniqueur van de lagere sociale klassen. Zowel Cor Bruijn als Lao She kiezen er net als Dickens voor om het plaatselijke dialect in hun roman te verwerken. Nu is dat in de vertaling die ik van Lao She heb gelezen haast niet te herleiden; ik weet het alleen omdat hij erom wordt geroemd. Bij Cor Bruijn zie je hoe hij met deze methode zijn personages zo levensecht mogelijk wil schilderen, de lezer met de neus op de feiten wil drukken: zó leven deze mensen, zó denken ze, zó klinken ze. En: ze zijn het beschrijven waard. Ze zijn de aandacht waard. Die toewijding weerklinkt in elke zin.

Arbeider als hoofdpersoon

Als ik erover nadenk, heeft dat rinkelende belletje, waardoor ik steeds aan Lao She moest denken bij het lezen van Cor Bruijn, een simpele reden. Zo vaak lees ik geen romans waarin arbeiders optreden als hoofdpersoon. En al helemaal niet waarin het zware lichamelijke werk ook daadwerkelijk het hoofdthema is. Het is maar een klein luik in de tijd gebleken, waarin arbeiders als volwaardige personages werden opgevoerd. In 2016 opende de Universiteit van Utrecht de ‘personagebank’, waarin demografische gegevens van romanpersonages worden geïnventariseerd. Als we naar de eerste resultaten kijken, zien we dat personages in hedendaagse Nederlandse romans vooral hoogopgeleid zijn*. Alsof we weer terug zijn in de begintijd van de roman, toen vooral welgestelden ruimte innamen op het papier. Nu is die personagebank nog lang niet zo volledig dat je er conclusies uit kunt trekken, maar het geeft wel te denken. Cor Bruijn en Lao She schreven in een tijd waarin arbeiders wél serieus werden genomen als stem. Pioniers waren ze niet. Ze wisten dat ze konden rekenen op een gewillig leespubliek. Niet voor niets koos Cor Bruijn ervoor om het beroep van zijn personages tot boektitel te verheffen. En ook de roman van Lao She is op die manier in de westerse markt gezet: met het beroep centraal. In de Nederlandse (helaas niet meer verkrijgbare) vertaling is de titel ‘De riksjarenner’, in het Engels is het ‘Rickshaw Boy’ geworden. Schandalig overigens, want ‘rickshaw boy’ is een denigrerende benaming die het standsverschil tussen klant en renner benadrukt. De vertaler heeft in de titel het perspectief van de klant vervat, terwijl de roman vanuit het perspectief van de renner is geschreven. Gevalletje van westerse arrogantie, ben ik geneigd te denken. De Chinese titel is Luòtuo Xiangzi, oftewel Kameel Xiangzi, naar de bijnaam van de hoofdpersoon. En daarmee heeft Lao She een individuele naam als titel gekozen, en géén beroepsnaam. Je zou kunnen speculeren dat Lao She helemaal niet zo ‘exemplarisch voor de groep’ heeft willen schrijven als Cor Bruijn dat doet.

Individualisme

En dat is interessant, want als je alle overeenkomsten even terzijde schuift, zie je ook een nadrukkelijk verschil tussen beide romans. De moraal van het verhaal is namelijk anders. Waar Cor Bruijn tot aan het slot trouw blijft aan het thema van solidariteit onder arbeiders, met als doel om de werkomstandigheden te verbeteren, maakt Lao She een draai. Steeds meer benadrukt hij dat het individualisme van Xiangzi zijn grootste valkuil is. Zijn wil om zijn eigen leven te verbeteren, zijn materialistische wens om een eigen riksja te bezitten, worden hem door de schrijver expliciet aangewreven: ‘… this degenerate, selfish, hapless product of a sick society, this miserable ghost of individualism…’
Zo staat het in de laatste regels. Terwijl Cor Bruijn tot en met de laatste scène aan de zijde van zijn arbeidersheld blijft staan. Bij de een is individualisme het grote kwaad, bij de ander de minachting voor arbeiderslevens.

Lao She en Cor Bruijn zijn met elkaar verbonden in hun streven om het lot van de arbeider te tonen. Als je de romans naast elkaar legt, zie je overeenkomsten die China en Nederland dichter bij elkaar brengen. En tegelijkertijd gaapt er enorme mentaliteitskloof, een intrinsiek anders denken over individualisme. Misschien is dit wel, ook vandaag nog, een van de meest cruciale verschillen tussen China en Nederland.

Canonvorming

Deze leesbrug in mijn hoofd herinnerde mij ook weer eens aan de willekeur van de ‘canon’. Als je De Zaadsjouwers en Luòtuo Xiangzi naast elkaar legt, zou je beide evenveel kansen op overleven toedichten. Twee vlammend moralistische schrijvers die hun hardwerkende personages dicht op de huid zitten. Twee ambachtelijke schrijvers – ze klinken soms wat stroef. Twee schrijvers die sterk zijn in couleur locale: je ziet de Zaanstreek en Beijing tot leven komen. Punt is: niet zo bijster veel mensen zijn geïnteresseerd in de Zaanstreek, terwijl Beijing wereldwijd tot de verbeelding spreekt. Luòtuo Xiangzi is vertaald in het Engels, Duits, Frans, Italiaans en Spaans en is nog steeds goed verkrijgbaar. Terwijl De Zaadsjouwers nooit is vertaald en de tweede en laatste druk uit 1973 dateert. Lao She is een held in eigen land, er is een literaire prijs naar hem vernoemd, hij heeft z’n eigen museum in Beijing. Goed, dat heeft met meer dan alleen dit boek te maken, maar het contrast is wel heel schril. Geen museum of prijs herinnert nog aan Cor Bruijn. In Wormerveer bestaat een Cor Bruijnweg, en dat is het wel zo’n beetje. Arme Cor Bruijn! Helemaal geen slechtere auteur dan zijn Chinese collega, maar wel genadeloos oninteressant bevonden. Ik heb het gevoel dat ik het voor hem op moet nemen. Daarom eenmalig: Lees Cor Bruijn! Zoals in een advertentie uit 1935 voor zijn boek staat: Maakt uzelf rijker!

In april 2018 mocht ik een ‘mini-college’ geven over Cor Bruijn bij de Literaire Salon Mens durf te lezen! in het Zaantheater:

*update 2023: de personagebank van de Universiteit van Utrecht is niet meer online te vinden.

[otw-bm-list id=”44″]