Een jonge studente komt inwonen bij haar familieleden. De sfeer in huis is beklemmend, het meisje snakt naar een ander, vrijer leven. Dat is in het kort waar ‘Nada’ van Carmen Laforet op neerkomt.

Het uitgangspunt is niet meteen uitzonderlijk. Er zijn al talloze romans gewijd aan opgroeiende jongeren die de wereld ontdekken, en er zullen er ook nog wel talloze volgen, want ‘volwassen worden’ blijft schrijvers over de hele wereld fascineren. Die adolescenten in de literatuur zijn niet allemaal even boeiend. Niet iedere schrijver weet iets lezenswaardigs te maken van de zoveelste onbegrepen ziel in een starre omgeving.

Maar Nada is in het coming-of-age-genre een ongebruikelijke verschijning. Er is niets navelstaarderigs aan hoofdpersoon Andrea. Ze doorleeft weliswaar een heel scala aan sentimenten, maar uiteindelijk domineert haar levenslust. Daarmee trotseert ze armoede, honger en vijandigheid. Haar karakter contrasteert sterk met de duistere familieleden in het vervallen huis, en Carmen Laforet omschrijft het allemaal met schwung. Je moet wel heel murw zijn, wil je geen sympathie voor haar opvatten.

Balanceren in de glibberigheid

Dat Nada een ereplekje heeft gekregen in de Spaanse literaire canon, is echter niet alleen maar de verdienste van een gedenkwaardige hoofdpersoon in een sterke setting. Er is meer aan de hand. Dit is misschien wel dé roman over de vroege jaren onder het Franco-bewind. Carmen Laforet publiceerde dit werk, haar debuut, in 1944. Het verhaal speelt zich in ongeveer dezelfde tijd af. Voor ons is 1944 vooral een oorlogsjaar, maar Spanje was neutraal in de Tweede Wereldoorlog. Het land had zo zijn eigen besognes; het sidderde nog na van de hevige Spaanse Burgeroorlog, die eindigde in 1939.

Lees met dat in gedachten eens een scène als deze. Andrea is pas in het familiehuis aangekomen, na een lange reis, en neemt een douche:

Wat een verademing, dat ijskoude water op mijn lichaam! Wat een verademing om buiten het gezichtsveld te zijn van die zonderlinge wezens! Ik kreeg de indruk dat de badkamer nooit werd gebruikt. De spiegel vol vlekken boven de wastafel – wat een mat, groenachtig licht was er toch overal in huis! – weerkaatste het lage plafond vol spinnewebben en mijn eigen lichaam tussen de glinsterende waterstralen, terwijl ik probeerde de vuile muren niet aan te raken en op het puntje van mijn tenen balanceerde in de glibberige porseleinen badkuip.
De badkamer leek wel behekst. De groezelige wanden bewaarden sporen van klauwende handen, van kreten van wanhoop. Overal openden scheuren en schilfers hun tandenloze bekken waar vocht uit sijpelde.

De eerste keer dat ik dit las was ik vooral getroffen door die gotische overdaad in de beschrijving, die ik direct associeerde met Engelse romans uit de negentiende eeuw. Maar de sinistere indrukken van Andrea hebben maar al te realistische wortels. Dit is geen meisje dat te veel horrorromans heeft gelezen, zoals de heldin uit Northanger Abbey van Jane Austen. De ‘sporen van klauwende handen’ en ‘kreten van wanhoop’ zijn niet zomaar een overspannen fantasie. De huizen en straten van Barcelona waren onder de burgeroorlog jarenlang vervuld van wanhoop en wreedheid. Mercé Rodoreda beschrijft die verschrikkingen expliciet in Colometa. Carmen Laforet doet dat niet. Maar de echo van die oorlog is steeds aanwezig. Die is terug te vinden in de vuile muren van de badkamer, die Andrea zo krampachtig probeert te ontwijken. Uit elk detail in dit fragment weerklinkt het leed dat in het huis, en in de stad, is blijven hangen. En dat balanceren in de groezelige glibberigheid, is dat niet een prachtige metafoor voor het leven onder een jonge dictatuur?

Een onheilspellend zwijgen

In het huis wonen Andrea’s dementerende oma, een conservatieve tante, een kille dienstmeid en twee ruziënde ooms, waarvan één met vrouw en kind. De haat tussen de ooms is ontstaan in de burgeroorlog. Al op haar eerste dag in het huis wordt Andrea geconfronteerd met een ruzie tussen de twee, die erin ontaardt dat oom Juan zijn eigen vrouw in elkaar slaat. Dan draait oom Román zich naar haar toe en zegt sussend:

‘Wees maar niet bang, kleintje. Dat gebeurt hier elke dag.’

Wat een sublieme opmerking om te plaatsen. Niet bang zijn omdat iets afschuwelijks elke dag gebeurt. Eraan wennen. Daarmee wordt veel burgerleed dag-in-dag-uit wereldwijd gebagatelliseerd.

Overigens heeft Carmen Laforet zich nooit uitgelaten over de bedoelingen die ze had met haar roman. Ze gaf niet graag interviews. Maar er zijn veel lezers die nadien de symboliek hebben gevoeld. Beroemde bewonderaars als Mario Vargas Llosa en Alberto Manguel hebben die meesterlijk neergezette, onheilspellende sfeer herkend als de beklemming die over Spanje lag onder de dictatuur. Vargas Llosa schrijft dat ‘… de politiek als een onheilspellend zwijgen boven het hele verhaal [zweeft], als een woekerend gezwel dat alles aanvreet en vernietigt’. Tijdens het lezen voelde ik dat ook zo, maar het was dan ook niet lang geleden dat ik ook Colometa had gelezen, en die twee leeservaringen gingen in mijn hoofd een verbond met elkaar aan.

Duivelse gloed – of armoedige schreeuwerigheid

Toch zou het Carmen Laforet geen recht doen om Nada enkel maar ijverig symbolisch te gaan zitten duiden. Nada is geen vervelend ‘het een betekent eigenlijk het ander’-spelletje, dat sommige auteurs uitvoeren om hun vernuft te etaleren. Die badkamer, die ik ervaar als een echoënde schreeuw over de politieke omstandigheden, kun je natuurlijk net zo goed zien als het klankbord van Andrea’s teleurstelling, omdat haar eerste uren in Barcelona niet verlopen zoals ze zich in haar optimistische dromen had voorgesteld. Carmen Laforet is juist in die gelaagdheid zo sterk, en dat maakt haar roman zo de moeite waard voor verschillende soorten lezers.

Hopelijk gaan jullie daarin mee, als ik deze passage laat zien:

Ik besefte dat daar de rosse buurt begon. De ‘duivelse gloed’ waar Angustias het over had gehad deed armoedig en schreeuwerig aan, met een overdaad aan aanplakbiljetten met afbeeldingen van danseressen en dansers. De deuren van de nachtclubs met attracties leken op kermistenten. Schelle flarden muziek die overal naar buiten golfden mengden zich tot een oorverdovende herrie.

Er is zoveel wat ik hier mooi aan vind. Andrea’s emoties vallen samen met de omgeving. Ze is op dat moment jachtig op zoek naar haar woeste oom Juan. Misschien had ze de buurt onder andere omstandigheden minder schreeuwerig en schel gevonden. De hele scene lijkt mij ook een subtiel statement over de treurnis die een rosse buurt eigenlijk is. Ik vind het heel verfrissend dat Laforet juist zo’n jong meisje de sleetse glamour haarfijn laat doorzien. Daarmee blijft ze ver weg van alle mogelijke clichés over jonge, naïeve meisjes die overrompeld worden door deze kant van de samenleving. Niets van dat alles bij Andrea. En zo geeft Laforet ook een finaledraai aan eerdere gebeurtenissen in het verhaal. Conservatieve tante Angustias was namelijk voortdurend bang dat Andrea zich zou overgeven aan ‘gevaren’. Heel terloops krijgen we hier te zien dat ze daar totaal niet bevattelijk voor is. Jonge meisjes kunnen meer vrijheid dragen dan de maatschappij denkt, lijkt Laforet daarmee aan te geven. Ook mooi is dat de observaties zo raak zijn. Die overdaad aan aanplakbiljetten voelt net zo drukkend als het familiehuis, dat ook vol met spullen staat. De beklemming van het huis strekt zich door dit soort details uit over de hele stad. Maar deze scene is ook, heel simpel, een voorbeeld van hoe Laforet de lezer helemaal meevoert naar het Barcelona van de vroege jaren veertig. Als je dat allemaal kunt met een paar zinnen, ben je wel een voetstuk waard.

‘Nada’, ofwel ‘niets’, is de titel van Laforets debuutroman. Maar het is wel een niets waar ze alles mee weet te zeggen.

Ik citeer uit de vertaling van Fenny Ebels, uitgegeven door MKW Uitgevers. In deze uitgave is als nawoord het eveneens geciteerde essay van Mario Vargas Llosa opgenomen. Het boek is nog verkrijgbaar bij de uitgeverij.

NB In augustus 2020 is een nieuwe editie verschenen bij Uitgeverij Orlando.